Poolse Hooggerechtshof zet de strijd voort

Het wordt druk in Luxemburg: Europese Commissie kan in inbreukprocedure tegen Polen de zaak nu voorleggen aan het Hof van Justitie; raadsheren Hooggerechtshof blijven strijdlustig; nog meer prejudiciële vragen van Poolse rechters.

1. Spoedige volgende stap verwacht in de inbreukprocedure na formele stellingname van de Poolse regering
De Poolse regering heeft op 14 september 2018 in de begin juli gestarte inbreukprocedure tegen Polen formeel afwijzend gereageerd op de verwijten van de Commissie, haar in augustus overhandigd (zie mijn bericht van 16 augustus 2018), betreffende strijdigheid met Europees recht van de recente wetgeving houdende verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd van raadsheren in het Hooggerechtshof tot 65 jaar. Deze afwijzing opent procedureel voor de Commissie nu de weg om de zaak formeel voor te leggen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Het schriftelijke standpunt van de Poolse regering, 40 blz. dik, is o.a. dat de Europese Commissie niet het recht heeft de organisatie van de rechtspraak in de lidstaten te beoordelen.
De eerstvolgende stap, gepland voor de komende week, is een verhoor van Polen in de Europese Raad, gevolgd door discussie. Daarna ligt procedureel de weg naar het Hof open. Het lijkt waarschijnlijk dat die weg zal worden ingeslagen.

2. Poolse regering negeert door het Hooggerechtshof uitgesproken schorsing van de werking van wettelijke bepalingen
De gewraakte wetten zijn inmiddels volop in uitvoering. Inmiddels hebben 21 raadsheren in de leeftijd tussen 65 en 70 jaar van president Duda niet binnen de wettelijke termijn toestemming gekregen om hun ambt voort te zetten, waaruit voortvloeit dat zij met pensioen zijn: het ontslag vloeit rechtstreeks voort uit de wet, tenzij Duda op hun verzoek tijdig schriftelijk laat weten dat de betrokkene nog tot zijn 70ste mag blijven. Langs die weg is bijv. ook Iwulski, aan wie eerder door Duda was gevraagd om Gersdorf als eerste preses op te volgen, nu stilzwijgend afgedankt. Twee andere raadsheren, Gudowski en Katner, zijn op de dag dat hun ‘ontslag’ inging gewoon op hun werk verschenen om deel te nemen aan beraadslagingen. Preses van de Civiele Kamer Zawistowski had het verzoek van Duda om Gersdorf op te volgen als eerste preses afgewezen (hij wees erop dat Gersdorf nog steeds die functie bekleedt) en is nu ook (stilzwijgend) de laan uit gestuurd. Raadsheren wijzen op het absurde van dit stilzwijgend ontslag: zeker ook in gevallen waarin betrokken raadsheren tegen hun ‘pensionering’ in beroep zijn gegaan verbaast het hen dat Duda een formele ontslagbrief niet nodig acht.
Wat Duda en zijn kanselarij ook wordt verweten is het negeren van het arrest van 2 augustus 2018 (zie mijn bericht van 6 augustus), waarin de zevenkoppige Arbeidszakenkamer van het Hooggerechtshof over deze nieuwe wettelijke regels vijf prejudiciële vragen had gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg, en in afwachting van de uitspraak van dit Hof de gewraakte wettelijke bepalingen juridisch opschortte (waartoe het Poolse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het Hooggerechtshof de bevoegdheid verleent). Dat de President een uitspraak van het Hooggerechtshof domweg negeert, is nooit eerder vertoond. Intussen stelt het O.M. een onderzoek in naar de strafbaarheid van de zeven raadsheren die dit schandelijke arrest hebben gewezen. In een reactie daarop wijzen deze raadsheren, onder wie ook de twee ‘gepensioneerden’, in dit verband op art. 174 Grondwet (“Gerechten en Tribunalen vonnissen in naam van de Poolse Republiek”): de President heeft met het negeren van dit arrest deze grondwettelijke bepaling geschonden en dit levert volgens art. 198 Grondwet een strafbaar feit op, vast te stellen door het Tribunaal van de Staat. Laatstgenoemd artikel noemt de President uitdrukkelijk als mogelijke functionaris die (t.z.t.) door dit Tribunaal kan worden berecht.

3. Nog meer prejudiciële vragen
Er zijn in enkele gevallen nu ook door lagere rechters prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie over de verenigbaarheid met het Unieverdrag, i.h.b. art. 19 lid 1 over doeltreffende gerechtelijke bescherming van rechters, met de recente Poolse wetgeving houdende aanscherping van het disciplinaire toezicht op rechters. Deze wetgeving maakte deel uit van de in april 2018 in werking getreden ingrijpende herstructurering van het Hooggerechtshof, onder het ‘patronaat’ van president Duda. Zo is of komt er zeer binnenkort een aparte nieuwe Disciplinaire Kamer in het Hooggerechtshof voor verscherpt disciplinair toezicht speciaal op rechters en andere betrokkenen bij de rechtspraak. Momenteel wordt deze Kamer bemand; rechtstreeks hierbij betrokken zijn de Raad voor de Rechtspraak en president Duda. Het gaat om 12 plaatsen; veelzeggend is dat naar zich nu laat aanzien 6 hiervan zullen worden vervuld door leden van het Openbaar Ministerie (in Polen sinds enkele jaren geheel ondergeschikt aan minister van Justitie én procureur-generaal Ziobro), en voor het overige uit rechters die eveneens nauw verbonden zijn met het Ministerie van Justitie. Een saillant detail is dat het salaris van deze personen 40% hoger is dan dat van de normale raadsheren in dit Hof.
Dit alles blijkt nu bij sommige rechters die moeten vonnissen in tegen de Staat ingestelde zaken met een financieel karakter, de vrees op te wekken dat de druk van deze mogelijke disciplinaire sancties hen belemmert om onbekommerd en objectief te kijken naar deze zaken, waarin het kan gaan om grote financiële belangen. Hetgeen dan in strijd lijkt te zijn met het genoemde artikel 19 van het Unieverdrag. Dit bracht o.a. een rechter in Lódz ertoe hierover prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Er schijnen meer van dit soort zaken onderweg te zijn.

17 september 2018,
Paul Meijknecht
(gegevens hoofdzakelijk ontleend aan Gazeta Wyborcza)