In mijn eerdere berichten is o.m. ingegaan op eind 2017 aangenomen wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de leden van het Hooggerechtshof, ten gevolge waarvan de pensioengerechtigde leeftijd wordt verlaagd van 70 naar 65 jaar, maar waarbij aan de President de bevoegdheid werd gegeven om aan rechters die binnen drie maanden na inwerkingtreding aan hem een daartoe strekkend verzoek doen, toe te staan langer aan te blijven. Deze termijn ging op 3 april jl. in en loopt dus op 3 juli af.
De afgelopen maanden bleek dat de meeste rechters van dit Hof die dit betrof, het standpunt innemen dat deze nieuwe wettelijke bepalingen in strijd zijn met de Grondwet, die in de artikelen 179 en 180 bepalen dat rechters voor onbepaalde tijd worden benoemd en dat de wet de pensioensleeftijdsgrens bepaalt. Een wetswijziging tot verlaging van de pensioensleeftijd is dus niet van toepassing op de zittende rechters, maar alleen op rechters die ná een dergelijke wijziging worden benoemd. Daarom heeft deze groep rechters aan de President geen verzoek om verlenging gedaan. Sommigen hebben, zonder aan de President enig verzoek te doen, hem wél schriftelijk laten weten dat zij het standpunt innemen dat de Grondwet in de weg staat aan hun eerder onvrijwillig vertrek en dat een verzoek om verlenging dus met de Grondwet in strijd zou zijn. En voor de Eerste Voorzitter van het Hooggerechtshof, Malgorzata Gersdorf, geldt nog een aparte bepaling in de Grondwet: “De Eerste Voorzitter van het Hooggerechtshof wordt benoemd … voor een zesjarige ambtstermijn” (art. 183 lid 3). Ruim 60 zittende rechters hebben inmiddels officieel verklaard dat zij ‘als een muur’ rondom hun Eerste Voorzitster staan (n.b. mevrouw Gersdorf is in november j.l. 65 jaar geworden).
Intussen wordt druk gespeculeerd wat er nu op korte termijn kan gebeuren of gaat gebeuren in Europese Unie-verband. Daarbij moeten twee verschillende mogelijkheden worden onderscheiden.